Denemarken: DSB wil af van diesellocomotieven

De Deense staatsspoorwegmaatschappij DSB heeft haar volledige vloot van 32 locomotieven van het Me-type overgedragen aan het Zweedse Nordic Re-Finance, een bedrijf dat diesellocomotieven ombouwt tot de huidige normen.

Nordic Re-Finance, opgericht in 2006, is gespecialiseerd in de leasing of financiering van locomotieven en gemotoriseerde spoorvoertuigen, met inbegrip van onderhoudsapparatuur. De onderneming verbetert regelmatig zowel de technologie als de gebruiksomgeving met nieuwe consoles. Het beschikt over een eigen onderdelenmagazijn en werkplaats.

Het terugkopen van oude locomotieven is een zegen voor grote exploitanten die zich willen ontdoen van hun dieselmotoren die niet meer voldoen aan de huidige Europese normen. Onlangs kondigde Nordic Re-Finance aan dat het in gesprek was met de Zwitserse Federale Spoorwegen (SBB) om 73 locomotieven van de serie Am843 te kopen, die in 2003-2005 van het Duitse bedrijf Vossloh waren gekocht.

Modern maar vervuilend

Met de DSB’s in Denemarken gaat de volledige ME-dieselvloot uit het staatsbedrijf. Deze ME’s, waarvan er tussen 1981 en 1985 37 door Henschel werden geproduceerd, waren niet langer vereist door DSB’s, ondanks het feit dat er nog een groot aantal niet-geëlektrificeerde lijnen was. Deze diesel-elektrische locomotieven waren destijds baanbrekend, aangezien zij waren uitgerust met een asynchrone motor, een antislipsysteem en moderne elektronica.

In 2010 waren 20 van de 33 locomotieven uitgerust met een antivervuilingskit om zwarte rook, dieselgeur en 30% stikstofoxiden in de uitlaatgassen te elimineren. Maar deze kits hebben de ultrafijne dieseldeeltjes, waarop de meeste kritiek is gekomen, niet geëlimineerd.

Op 11 december vorig jaar hadden ze hun laatste dag van dienst.

Overbrenging naar Zweden

In februari 2020 zijn de DSB ME 1509, 1513 en 1527 overgedragen aan de workshop Nordic Re-Finance. Zweden classificeert ze als “TMe”. In 2021 nam Nordic Re-Finance de ME 1514 over, die in de Railcare-werkplaats in Långsele werd omgebouwd voor exploitatie in Noorwegen.

De onderneming nam vervolgens de resterende 26 ME in Denemarken over, samen met ongeveer 250 pallets met reserveonderdelen. Ze zullen allemaal worden overgebracht naar de Railcare-werkplaats in Långsele, ten noorden van Stockholm, 10 kilometer ten westen van de hoofdplaats Sollefteå.

“Samen met DSB hebben wij de expertise overgedragen aan het personeel van geselecteerde werkplaatsen in Scandinavië. Wij hebben een ondersteuningsovereenkomst met DSB voor technische bijstand in geval van operationele problemen. Wij hebben ook het volledige DSB-magazijn voor reserveonderdelen en speciaal gereedschap overgenomen. De onderdelenwerkplaats van DSB, die onlangs door Knorr Bremse is overgenomen, zal ook in de toekomst onderdelen zoals draaistellen, assen en tractiemotoren opknappen. Het afgelopen jaar hebben we een inloopperiode gehad met een paar locomotieven minder, wat voor ons absoluut noodzakelijk was om klaar te zijn voor de rest van de vloot,” legt Arvid Haag uit, Fleet Manager bij Nordic Re-Finance.

Reconditionering

De TMe’s zullen worden omgebouwd volgens de Amerikaanse Tier 0+-norm, die overeenkomt met de EU Stage IIIA-norm, wat resulteert in een lager brandstofverbruik en lagere emissies. “Dit zal onze bijdrage zijn aan de Scandinavische markt voor goederenvervoer per spoor om een milieuvriendelijke en concurrerende tijdverbinding te creëren voor emissievrije locomotieven,” legt Arvid Haag uit.

Er is een groeiende vraag van geïnteresseerde spoorwegexploitanten om een diesellocomotief te leveren die voldoet aan de huidige milieueisen, met de garantie van ETCS en vooral tegen een kostprijs die overeenkomt met het huidige niveau. “Wat het mogelijk maakt om het prijsniveau te handhaven, is onder meer dat we een vloot hebben waarover we de ETCS-kosten kunnen spreiden,” legt Arvid Haag uit. “Al met al kunnen we de TMe nu op hetzelfde prijsniveau leveren als de bestaande 50-60s locomotieven. Vergeleken met een nieuwe diesellocomotief zal hij de helft goedkoper zijn.”

Auteur: Frédéric de Kemmeter